Op het eerste gezicht

7.50

1 op voorraad

Beschrijving

Titel en schrijver
 Op het eerste gezicht, de collectie Cleveringa, Piet Cleveringa
ISBN nr.
90 12 05868 6
Uitgeverij, drukjaar en drukversie
Rijksdienst Beeldende Kunst, 1988, 1e druk
Paperback of hardcover
paperback
Aantal pagina’s
248
Taal en categorie
Nederlands, kunst
Korte samenvatting
Op het eerste gezicht, de collectie Cleveringa gaat over een tentoonstelling door de Rijksdienst Beeldende Kunst (nu Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) over de collectie van Piet Cleveringa. Deze collectie werd in 1988 gedoneerd. De tentoonstelling werd gehouden in het Noord-Brabants Museum in Den Bosch en het Stedelijk Museum Het Prinsenhof in Delft.

Kunstenaars

Het bevat werk van Lucebert, Karel Appel, Rene Daniels, Cornelis Rogge, Marinus Boezem, Pat Andrea, Armando, Marinus Boezem, Eugene Brands, Kees Buurman, Corneille, Paul Damsté, Ger Dekkers, Paul van Dijk, Marlene Dumas, Jeroen Henneman, Willem Hussem, Rob van Koningsbrugge, David van de Kop, Theo Kuijpers, Roger Raveel, Jan Schoonhoven, Peter Struycken, Toon Verhoef, Carel Visser, Co Westerik

Achterin een lijst met tentoonstellingen van de kijkschuur te Acquoy, waar een aantal werken van zijn opgenomen in de collectie Cleveringa

Over de auteur
Piet Cleveringa was initiatiefnemer van Stichting De Kijkschuur te Acquoy (Leerdam). Deze stichting organiseerde diverse tentoonstellingen in de periode 1980-1988. Hij heeft de collectie Cleveringa samengesteld.

Een ander boek dat hij geschreven heeft is Beelden aan de Linge.

Recensies
michielmorel.nl: Op het eerste gezicht, de kunst van Piet Cleveringa (1917 – 2013).

Aan het overlijden van de Haagse collectioneur Piet Cleveringa, 4 december 2013 is summier aandacht besteed. Slechts een necrologie in het Nieuwsblad van Geldermalsen en een kort bericht in Kringbericht, het mededelingenblad van de Haagse Kunstkring (HKK), kon ik vinden. Die abstinentie stemt ietwat treurig. Piet Cleveringa is immers van groot belang geweest voor de beeldende kunst: een hartstochtelijk kunstverzamelaar, die leefde in een onorthodoxe combinatie en tegenstelling tussen de anonimiteit van een topambtenaar en het publieke leven in de kunst. Maar ook als gastcurator, inspirator en organisator van tentoonstellingen heeft hij zijn sporen verdiend. Jarenlang toonde hij in zijn Kijkschuur in Acquoy werk van vooraanstaande Nederlandse kunstenaars en bedacht spraakmakende kunstmanifestaties, waarvan Beelden aan de Linge het meest in het oog springt. Deze werd een ijkpunt voor vele latere beeldenroutes.

In 1988 schonk hij zijn verzameling met vele grote namen uit de Nederlandse kunst aan de Staat: 170 naoorlogse kunstwerken van zo’n honderd kunstenaars. Een jaar later toonden het Noordbrabants Museum en Het Prinsenhof in Delft deze collectie in de tentoonstelling Op het eerste gezicht. Die kreeg een blijvend kader in de vorm van de gelijknamige catalogus van de toenmalige Rijksdienst Beeldende Kunst. Vanzelfsprekend werd Piet Cleveringa vervolgens aangezocht als gastconservator voor de tentoonstelling van de Rijksaankopen 1984 – 1989.

Culturele belangstelling, vooral voor toneel en klassieke muziek, is Piet Cleveringa van jongs af met de paplepel ingegoten. Zijn vader was dol op film, zijn moeder was klassiek zangeres en regelmatig werden toneelvoorstellingen en concerten bezocht. Piet’s eerste artistieke liefde lag bij het toneel, niet bij de beeldende kunst. Tijdens zijn rechtenstudie in Leiden regisseerde hij het studententoneel en gaf leiding aan een toneelgezelschap van oud-studenten. Dat speelde ‘stukken met vaart in een leuke mise en scene’, bijvoorbeeld Il  campiello van de Italiaan Carlo Goldoni. Evenals Cleveringa studeerde deze 18e eeuwse toneelschrijver rechten, en lag ook zijn passie bij het toneel.

Na de oorlog ambieerde hij een burgemeesterschap, maar zag daar te elfder ure vanaf, toen hem van hogerhand duidelijk werd gemaakt dat je daarvoor lid van een politieke partij moest zijn èn getrouwd. Plannen in die richting had hij niet. De jurist Cleveringa belandde in 1957 op het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar hij tot aan zijn pensioen werkzaam was. Aanvankelijk voor de recherche en politiescholen, om uiteindelijk directeur Politiezaken en Raadsadviseur te worden. Hij ‘versleet’ er acht ministers.

In 1958 werd Piet voorzitter van de Haagse Kunstkring. In het begin wist hij ‘bij god niet’ waar hij aan was begonnen. Hij memoreerde het als een gekke tijd van protesten en veel toestanden met kunstenaars. Veel problemen moesten worden opgelost, meestal tussen de middag. Daar aan de Denneweg ontlook zijn interesse voor eigentijdse kunst, al wist hij in het begin niet wat hij zag. Het kostte hem de nodige tijd om aan kunst te wennen. Vroeger in zijn ouderlijk huis hingen dan wel zeventiende-eeuwse schilderijen aan de muur, maar hedendaagse kunst was daar geen issue. Haagse kunstenaars die hem in die periode aanspraken waren o.a. Nol Kroes, Berserik, Kees Andrea, Jan Roëde en Aat van den IJssel. Zij maken echter geen deel uit van Cleveringa’s fameuze kunstverzameling Op het eerste gezicht. Met steun van Victorine Hefting, ex-directeur van het Haags Gemeentemuseum en uitgever Bert Bakker verdiepte Piet zich intensief in kunst. Beiden oefenden ook druk op hem uit te gaan verzamelen, ondanks dat zijn broer en zus dat maar ‘gekkenwerk’ vonden. De collectie kreeg vorm na zijn aftreden als voorzitter in 1966. Toen ging hij pas goed om zich heen ging kijken. Op het atelier van de Boliviaanse kunstenaar Ted Carasco werd de eerste aankoop gedaan, een beeld in de vorm van een vrouwfiguur. Vervolgens begon hij werk van Haagse kunstenaars te verwerven, o.a. van Pat Andrea, Willem Hussem, Jaap Nanninga, Piet  Ouborg, Tomas Raijlich, Martin Rous, Peter Struycken, Gerard Verdijk en Co Westerik.

Boterhammenlunches met Ton Berends van de Haagse galerie Nouvelles Images hebben veel bijgedragen aan Cleveringa’s kijkvermogen. Via Berends kwam de verzamelaar in spé in aanraking  met lyrische expressionisten en leerde hij het werk van de abstract geometrische richting waarderen. Vanaf 1974 verplaatste zijn aandacht zich naar Amsterdam. Eerst naar galeries als Espace, Collection d’Art en Jurka, waar aankopen volgden van Reinier Lucassen, Jan Roeland, Roger Raveel, Ger Lataster en JCJ van der Heyden. Bij Living Room en Van Krimpen verwierf hij werk van Henk Visch en Fortuyn o’Brien, respectievelijk van Piet Dieleman en Rob van Koningsbruggen. Later stapte hij ook bij Art & Project binnen, waaruit aankopen van Jan Dibbets, Ben Akkerman en Ger van Elk voortkwamen. Het topstuk in Cleveringa’s collectie is ongetwijfeld het schilderij Historia Mysteria van René Daniëls, een triomfboog in een PopArtachtige stijl, waaruit in alle richtingen wegen naar buiten schieten. Piet schafte het aan bij Helen van de Meij, op een kunstbeurs in de Nieuwe Kerk. Op zijn galerietochten door Amsterdam verorberde Piet zijn boterhammen graag bij Wetering galerie van Michiel Hennus.

Na zijn pensionering verkaste Piet Cleveringa naar de Betuwe. Hij kocht er in 1975 een fraai 18e eeuws huis in Acquoy, aan de Lingedijk nr. 84. De koeienstal richtte hij in als expositieruimte, die hij tot De Kijkschuur doopte. Tussen 1980 en 1987 maakt hij er 32 tentoonstellingen, soms met eigen werk, dat van andere verzamelaars of thematentoonstellingen over glas, fotografie, licht, geluid en beweging. Uit artistiek oogpunt was de reeks Accenten interessant: combinaties van drie of vier kunstenaars, die op een of andere manier verwantschap met elkaar hadden. Doorgaans lag het accent op het kijken naar kunst, minder op het kopen. Bijvoorbeeld de eerste in 1980 met Karel Appel, Kees van Bohemen en Willem de Kooning of Accenten nr. 6 met ruimtelijke objecten van David Vandekop, Cornelis Rogge en Auke de Vries. De laatste vond in 1985 plaats: drie generaties Lucebert, Reinier Lucassen en René Daniëls. Een aantal liet hij openen door dorpelingen: de smid of kinderen van school. Die namen hun vrienden en kennissen mee waardoor een natuurlijke confrontatie met kunst kon ontstaan. Eens vroeg hij dames uit het dorp bij een opening taarten te bakken, geïnspireerd op het werk van Jan Schoonhoven, Peter Struycken en Carel Visser. Kunstenaars voerden bij vernissages dikwijls zelf hun kookkunsten uit. Sjoerd Buisman en Krijn Giezen hadden daarin al een aardige reputatie opgebouwd. De  Acquoy’ers lieten zich hun gebakken visjes goed smaken.

In en bij het nabijgelegen Fort Asperen, dat Piet in 1986 oprichtte, organiseerde hij opmerkelijke manifestaties. Mij staan Beelden en Banieren (1987) en Architectuur en Verbeelding (1989) nog helder voor de geest. Zoals de banieren van Daniel Buren die trots op het Fort wapperden, het grootse Hemel en Aarde van Raveel bij de ingang en het wachthuisje van Han Janselijn. Zonder twijfel was de beeldenroute Beelden aan de Linge in 1984 de meest spraakmakende. Rond de scheve, stompe toren van Acquoy, in De Kijkschuur, langs de Lingedijk en in en rond Fort Asperen toonden  48 kunstenaars een beeld of installatie, waarbij zij zich lieten inspireren door de omgeving. Vooral omdat de kunstenaars zelf een plek konden uitkiezen werd het een boeiende confrontatie tussen verschillende soorten beeldhouwkunst en zijn omgeving. Iedere kunstenaar kreeg een dorpsbewoner als assistent, wier lachlust wel werd opgewekt, als zij een niet-uitvoerbaar idee van een kunstenaar te zien kregen. Maar Piet was ervan overtuigd dat ‘een wandeling in een omgeving waarin landschap en karakteristieke gebouwen een sfeer van ontspanning opriepen, deze confrontatie kon helpen vergemakkelijken’. Beelden aan de Linge was de eerste beeldenroute waarin natuur, kunst en een stukje historie samen kwamen. De manifestatie trok duizenden bezoekers en bracht een explosie van beeldenroutes in het land teweeg.

Een echt buitenmens kon je Piet Cleveringa niet noemen. Wonen in de Betuwe bracht echter wel een bijzondere affiniteit met het rivierenlandschap teweeg: de kronkelingen van de uiterwaarden met zijn binnenmeertjes, wilgen en rietpluimen of het grijs van de herfst met zijn prachtige nevels. De uitgestrektheid van het polderlandschap, het weidse uitzicht inspireerde en gaf hem een gevoel van vrijheid. Dat natuur en landschap een geliefd thema in zijn verzameling werden, lag enigszins voor de hand. Naar eigen zeggen heeft hij daar echter nooit bewust de nadruk opgelegd. Zijn eigen overzicht van opeenvolgende ontwikkelingen in de Nederlandse beeldende kunst beschouwde hij pas als een ‘landschap’.

Piet Cleveringa hield van organiseren. Hij deed het dikwijls samen met zijn vriend, Ab Stakenburg. In Acquoy  noemde men hen ‘ De Heertjes’, later werd het ‘De Heren’, zoals Piet bij gelegenheid trots meldde. Zij brachten het dorp met feesten, klank- en lichtspel, zeskamp, kinderspelen en wandeltochten tot leven. In 1981 werd onder zijn leiding met dorpelingen Een Midzomernachtsdroom van Shakespeare opgevoerd. Van heinde en verre kwamen bezoekers naar dit toneelspektakel kijken, waarvoor Krijn Giezen de environment in Fort Asperen maakte. Maar rond 1987 werd het organiseren hem teveel. Veel deed hij in zijn eentje, ‘een gezin kon je er niet bijdoen’ was een gevleugelde uitspraak. En Ab Stakenburg was inmiddels in 1986 overleden. Zo kwam in juni 1988 een einde aan de exposities in De Kijkschuur. De laatste was het project Een droomhuis voor een kunstverzamelaar van Mirjam IJsseling. Naast maquettes, schetsen en werktekeningen toonde de kunstverzamelaar topstukken uit zijn collectie.

In 1991 verhuisde hij terug naar Den Haag, naar een appartement in Zorgvliet, een monumentaal flatgebouw uit de jaren twintig op loopafstand van het Haagse Gemeentemuseum. Daar bezocht ik hem eens om hem over te halen een tentoonstelling in de Artoteek Den Haag te openen, hetgeen nogal moeite kostte. De kunstuitleen was niet zo geliefd bij de galeries, waar de echte verzamelaars kochten. Maar gentleman Piet Cleveringa met zijn curieuze slepende tred, toonde zich een beminnelijk en opgeruimd mens, formeel wel, kennelijk nog vanwege zijn vroegere ambtelijke werkomgeving. Hij praatte licht-geaffecteerd en kon je joyeus aankijken, met die glanzende ogen achter zijn grote bril. Het appartement hing, lag en stond bomvol kunst. ‘Iemand is pas een verzamelaar, wanneer hij de schilderijen  en beelden niet meer in zijn huis kan hangen of plaatsen, maar ze op allerlei manieren moet onderbrengen’ verklaarde hij eens in een interview. Dat kon ik toen wel beamen.

In zijn benadering was Piet Cleveringa esthetisch en had hij oog voor het gebruik van traditionele artistieke materialen. Immer koos hij voor de schoonheid van schilderen, voor het picturale. Zijn credo? Voor mensen was het belangrijk met kunst in aanraking te komen, zonder dat je per se hoefde te weten wat een schilderij voorstelde. Volgens Piet ging het er om of je in een kunstwerk iets van je eigen gevoelens kon ontdekken. De vraag ‘Wat stelt het voor?’ beantwoordde hij steevast met ‘Wat u ziet!’. Peter Struycken had hem dat geleerd. Kunst waarderen vond hij een strikt persoonlijke zaak. In gesprekken met kunstenaars merkte hij altijd dat iedereen anders naar een kunstwerk kijkt. ‘Als ik probeer uit te leggen wat ik interessant vind aan een bepaald werk, welke emoties het oproept, blijkt het vaak iets anders te zijn dan de kunstenaar erin ziet’ zei hij erover.

De collectie Op het eerste gezicht is gedegen, wel enigszins voorspelbaar. Piet Cleveringa verzamelde breed en was niet eenkennig, hij kocht spontaan, op het eerste gezicht dus. De concentratie ligt op abstracte werken van bekende voornamelijk mannelijke kunstenaars als Ben Akkerman, Ger van Elk, Peter Struycken en JCJ van der Heyden als van de NUL kunstenaars Jan Schoonhoven en Armando. Ook Cobra is goed vertegenwoordigd. Maar voor geen enkele stroming had hij een voorkeur, wellicht omdat hij een kunsthistorische opleiding ontbeerde. De collectie varieert in stijl van de jaren vijftig-abstractie (Piet Ouborg, Jaap Nanninga, Willem Hussem) tot realisme van Co Westerik en Pat Andrea en strengere abstractie van Martin Rous, Peter Struycken en Rob van Koningsbruggen. Latere werken van Karel Appel, Eugène Brands, Lucebert, Kees van Bohemen en vroeg werk van Marlene Dumas, Piet Dieleman en Hans van der Pennen zijn erin opgenomen. Voor jonge kunstenaars interesseerde Piet zich nauwelijks; hij had het idee daarmee een verantwoordelijkheid op zich te nemen, die hij niet waar kon maken. Nooit koos hij het wildste werk. En als hij eraan twijfelde of hij over drie maanden nog steeds met plezier naar een werk kon kijken, kocht hij het niet. Met bijna uitsluitend werk van Nederlandse kunstenaars bleef de collectie overzichtelijk, tijd om naar het buitenland te gaan en zich daar op de kunst te oriënteren had hij trouwens niet. Een persoonlijke passie voor een bepaalde kunstenaar valt niet te bespeuren. Er zit geen kunstenaar bij, die uitsluitend met ondersteuning van de collectie Cleveringa de geschiedenisboeken is ingegaan. Zeker is dat hij veel ontzag, ja een grenzeloze verering voor kunstenaars had: ‘Kunstenaar zijn is een hoge roeping, als kunstenaar ben je ook altijd op jezelf aangewezen. Ze denken meer bewust na over de dingen van het leven, dat is ook een essentieel onderdeel van hun werk’, placht hij te beweren.

In de jaren tachtig behoorde het tot de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid een representatieve kunstcollectie op te bouwen door het volgen van de belangrijkste kunststromingen, aankopen van veelbelovende kunstenaars en kunstenaars die een exponent van hun tijd vormden. De Rijksdienst Beeldende Kunst  (nu: Rijksdienst  Cultureel Erfgoed) beheerde deze kunstverzameling, die men optimaal moest aanwenden voor presentatiedoeleinden: door bruiklenen voor tentoonstellingen, voor lange duur in vaste opstellingen van musea of voor aanverwante instellingen en hoogwaardigheidsbekleders. Piet Cleveringa schonk zijn collectie aan de Staat in een periode dat de verzamelwoede van het Rijk voor Nederlandse kunstenaars door de grotere gemeentelijke musea voor hedendaagse kunst met argusogen werd bekeken. De kritiek richtte zich vooral op het feit dat de voormalige Rijksdienst Beeldende Kunst  bij de verwerving van kunstwerken nooit precies wist wat er met de aangeschafte werken ging gebeuren. Feitelijk had de Staat tot dan toe weinig bijgedragen aan collecties die door die gemeentelijke musea van moderne kunst verworven waren. Juist die musea maakten het spannend door werken niet in een geografische, maar in een internationale artistieke omgeving te presenteren. Bijvoorbeeld:  Jan Schoonhoven tegenover Fontana of Jan Dibbets tegenover Ryman, om maar eens twee stokpaardjes van Rudi Fuchs uit een van zijn columns aan te halen. In zo’n omgeving ontstegen volgens de museumdirecteur Nederlandse kunstenaars hun regionale achtergrond en voor die spanning zorgden de gemeentelijke musea, die zich tegenover een soort  nationaal museum teweer stelden. Met lede ogen zagen zij de concurrentie van de Rijksdienst aan, die als achterkant van het museumbedrijf fungeerde en ook over een behoorlijk aankoopbudget beschikte. Maar Piet Cleveringa had gegronde redenen om zijn verzameling aan de Staat te schenken in plaats van aan één bepaald museum. De keuze voor het Rijk impliceerde de zichtbaarheid van zijn collectie bij meerdere overheidsinstituten en hij wilde dat zijn werken zouden rouleren. Zoveel mogelijk mensen deelgenoot maken van zijn kunstbeleving was zijn drijfveer.

Piet Cleveringa schonk niet alleen aan het Rijk. Een deel van zijn verzameling kwam begin 2000 in De Lakenhal in Leiden terecht (o.a. werk van David Vandekop, Han Schuil, Jaap van den Ende, Gustave Asselberghs). Met die stad voelde hij zich verbonden, hij vond er na zijn studie zijn eerste baan en woonde er tot 1953. Later richtte hij er het Leids Academisch Kunstcentrum op en bekleedde het voorzitterschap van het Leids Universiteitsfonds. De Lakenhal richtte in 1998 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag de tentoonstelling It takes two to tango in, die de aanleiding tot de schenking werd. Cleveringa haalde voor deze expositie vroegere ‘eigen werken’ uit musea op en combineerde die met latere aankopen en werken uit het bezit van De Lakenhal.  Zo konden kijkers een vergelijking maken tussen de keuze van de openbare en de particuliere verzamelaar. Uit dankbaarheid voor de schenking toonde De Lakenhal in 2007/2008 in de expositie  Thank you een deel van Cleveringa’s schenking, samen met werk uit de verzameling van Frans en Greetje Merkus. Zijn collectie grafiek deed Piet Cleveringa over aan het Prentenkabinet van de Universiteit van Leiden. De KABK maakte er in 2004 nog een tentoonstelling over: Met passie verzameld. Kröller-Müller schonk hij 17 werken, die in 2005 op de Veluwe te zien waren en ook de vereniging van huiseigenaren van Zorgvliet is met 30 grafische werken mooi bedeeld.

De uitgelezen verzameling eigentijdse kunst van Piet Cleveringa, een line-up van Nederlands meest bekende kunstenaars, geeft een helder inkijkje in de opeenvolgende ontwikkelingen in de beeldende kunst van de naoorlogse jaren in Nederland. Aan zijn wens voor spreiding is ruimschoots voldaan, vele werken zijn bij belangrijke musea ondergebracht. De Haagse achtergrond en vertrouwdheid met het kunstleven in de Residentie is zeker van invloed geweest op de  totstandkoming van zijn collectie, die ook werk van twintig Haagse kunstenaars telt. Het zou een mooi eerbetoon aan de bevlogen Piet Cleveringa zijn om de tentoonstelling Op het eerste gezicht uit 1989 nog eens terug te kunnen zien, bij voorkeur in Den Haag.

Beschadigingen
Iets vergeeld aan randen pagina’s en kaft kleurverschil.

Extra informatie

Gewicht 0.97 kg
Afmetingen 27.5 × 20.5 × 1.8 cm